Dieren in de kou
Welke dieren hebben een dikke huid en welke dieren kunnen grote kou aan? Want een dikke huid hebben betekent niet automatisch dat je bestand bent tegen temperaturen onder de -20 graden. Voor deze dieren is het geen probleem om zonder hun eigen ‘winterjas’ rond te lopen. Lees gauw verder en kom erachter welke dieren dit hebben.
Walvissen
De walvis kan erg goed tegen de kou omdat het dier nooit alleen is. De huid zit namelijk vol met kleine schelpdieren, waaronder zeepokken en eendenmosselen. Die bijten zich vast in de huid van de walvis, waardoor de huid gevlekt lijkt. Onder de dikke huid zit ook nog eens een speklaag, die er voor zorgt dat de walvis warm blijft.
Een donkere winter is eigenlijk ideaal voor een walvis, omdat de zon de huid beschadigt. Er ontstaat dan een soort stressreactie in de genen. Van de walvissen heeft de blauwe vinvis het minst te vrezen; die heeft van nature al een donkere huid gekregen, waardoor hij goed tegen de zon beschermd is.
Walrussen
Wie een walrus ziet, denkt dat het maar een kaal beest is. In werkelijkheid is de walrus helemaal niet zo kaal, want de huid is bedekt met een korte, borstelachtige vacht. De huid is extreem dik en geplooid. De meeste warmte krijgen deze dieren via de schouders en nek. Daar heeft de huid een dikte van wel vier centimeter. Mannetjes hebben daar meerdere kleine knobbeltjes zitten.
Niet de huid, maar de vetlaag zorgt voor de meeste warmte. Die vetlaag noemen we in de volksmond ook wel eens ‘blubber’. Die blubberlaag is soms wel 10 centimeter dik. Ondanks die dikke laag aan blubber, kunnen walrussen toch uitstekend voelen. De zintuigen zitten namelijk vlak onder de huid.
Ijsberen
Welke kleur heeft de huid van een ijsbeer? Als we dat vragen, zullen de meeste mensen antwoorden: “wit!” Maar dat lijkt niet te kloppen, want de huid van de ijsbeer is toch echt zwart. Daardoor kunnen ijsberen goed met kou overweg; alle warmte zit al opgeslagen in de zwarte laag van de huid.
De buitenlaag van de ijsbeer is te vergelijken met een winterjas: het is beschermend en het houdt de beer warm en droog. De toplaag voorkomt dat de onderlaag nat wordt. Die werkt namelijk als een soort sweater. Het is dik en wollig en zorgt voor veel warmte. Beide lagen houden warmte lucht vast, waardoor de ijsbeer niet koud wordt. Dat weet de mensheid ook, waardoor de jacht op ijsberenhuid toeneemt.
Keizerspinguïns
Je gelooft het niet: maar zulke kleine dieren als pinguïns hebben de dikst, warmste huid. Ze hebben een dik verenkleed en een onderliggende vetlaag. De uiteinden van de veren liggen als een soort dakpannen over elkaar heen. De pinguïn onderhoudt de veren constant, waardoor er een laagje over de veren ontstaat. Dat laagje zorgt ervoor dat het diertje water kan afstoten.
Op het land zet de pinguïn de veren nog wel eens wat op. Daardoor wordt de donslaag groter en blijft de kou buiten. Pinguïns hoeven het ook niet heel warm te hebben, want de buitenkant is niet warmer dan de buitentemperatuur. Sterker nog, als de pinguïn te warm wordt, omdat de zon op zijn huid schijnt, dan spreidt hij de vleugels om afkoeling te zoeken.
Weddellrob
De Weddellrob leeft op de zuidpool, maar de vraag is voor hoe lang nog. Zeehondenjagers weten namelijk dat de robben een zachte ondervel hebben. Dat onderdeel wordt regelmatig gebruikt om kleren van te maken. Met name in China is de huid erg geliefd. In de havens van het Verre Oosten bracht de huid hoge prijzen op.
Zodra de Weddellrob in de rui is, is de huid bijna wit. Dan valt pas echt op hoe wild de rob leeft; je ziet bijvoorbeeld littekens. Niet omdat het dier onvoorzichtig is, maar omdat andere zeedieren, zoals de stormvis, regelmatig andere soortgenoten bijten. Om de negen minuten moeten de robben aan de oppervlakte komen. Om dat voor elkaar te krijgen, bijt de rob met de tanden in het ijs. Op die manier kunnen ze ademhalen.